donderdag 25 juli 2013

Scheepswerf Van Kuikhoven in Harderwijk

Eind negentiende eeuw waren er in Harderwijk twee werven, die van Van Kuikhoven en die van Ten Cate. De werf van Van Kuikhoven werd gekocht door Johan Oost en Neeltje Metz (geboren te Urk). Zij knapten de werf op en richtten haar opnieuw in. In 1903 betrokken zij een nieuw gebouwd woonhuis op de werf.

De werf bouwde en repareerde Noord- en Zuiderzeebotters, pluten en andere kleine vissersvaartuigen. In 1911 werd er een smederij toegevoegd aan de werf. Hier werkte Adriaan Roggeveen die ook paardensmid was. In 1930 gaf vader Johan Oost de werf door aan zijn zoon Lourens, maar hij werkte nog door tot zijn tachtigste. Hij overleed in 1955.

Op de foto de werf van Van Kuikhoven in Harderwijk.

maandag 22 juli 2013

Het kustgebied van Harderwijk

Het waren vooral de zijdenet- en walvissers van Harderwijk die intensief gebruik maakten van het kustgebied van Harderwijk. Zij kenden dit gebied op hun duimpje en gaven hun eigen namen aan de bodemverschillen en ondiepten van de Zuiderzee.

Het Spiek bijvoorbeeld was een langs de Veluwekust op geregelde afstand in zee uitstekende zandbank. En Ermelo werd door Harderwijkers Horloo genoemd. De Bonkes was een strook van ca. 4 meter breedte met stenen, vermoedelijk een oude rijweg, en 't Veengat was veengrond die ca. 1 kilometer westelijk van de haven lag. In het Armenzakje werd nooit wat gevangen, want daar reikte de modder bijna tot aan de wal!

Op de foto het gezicht op Harderwijk ca. 1925 vanaf de noordelijke havendam.

Walvissers, een aparte categorie

Een aparte categorie onder de Zuiderzeevissers waren de zogenaamde walvissertjes. Directeur F. Lieben van de Gemeentelijke Visafslag stelde in 1915 voor om voor deze vissers iets extra's te doen. Het waren kleine vissers die hun waar door hun echtgenote in de stad lieten verkopen. Zij kregen korting op het gebruik van de afslag voor het verkopen van hun vis.

De werkwijze van de visafslag van Harderwijk vond al snel navolging in andere Zuiderzeeplaatsen. Een visser kwam bij de visafslag en gaf bij de directeur aan hoeveel hij wilde verkopen. Desgewenst bracht hij een voorbeeldvisje van zijn waar in en legde dit in een aparte bak zodat een ieder kon zien om welke kwaliteit vis het ging. De verkochte vis moest natuurlijk aan het monster voldoen. De beëdigde weger woog de partij en gaf het verkochte af aan de koper. De laatste gaf tenslotte een bewijs van ontvangst af.

Op de foto een veelsoortigheid aan vaartuigjes, gebruikt door walvissers, liggend aan het havenhoofd van Harderwijk.

donderdag 18 juli 2013

De Visafslag in Harderwijk

In 1912 had de visserij-beroepsvereniging Onze Toekomst bij de gemeente aangedrongen op de oprichting van een gemeentelijke visafslag zoals die ook bestond in Enkhuizen, Volendam, Urk, Marken etc. Spoorwegverkeer naar Harderwijk zou hierdoor toenemen en de vissers zouden betere prijzen kunnen krijgen voor hun vis. De gemeente had oog voor deze voordelen en besloot al in hetzelfde jaar tot de oprichting van de afslag. In 1913 was het zover en ging de afslag van start.

Al snel werd besloten om voor het veilen van de vis een modern elektrisch mijntoestel aan te schaffen. De kosten daarvan - incl. de aanschaf van banken om op te zitten - bedroegen fl. 1.400,- Het toestel werd gekocht bij L. van de Hoorn uit Utrecht en de banken boden zitplaatsen aan 28 personen.

Op de foto het interieur van de visafslag in Harderwijk in 1931 met directeur Lieben voor de mijnklok.

donderdag 4 juli 2013

Vissen met de dwarskuil


Voor de Harderwijkers was de dwarskuil een veel gebruikt vistuig, waarmee zij op paling, garnaal en nest (= niet voor menselijke consumptie geschikte vis) visten. De kuil viste alle drie op, maar afhankelijk van jaargetijde en/of gesteldheid van de beviste grond kon men van het één meer verwachten dan van het ander. De Knar stond bekend om zijn garnalenopbrengst, de weke grond van de Geldersman bracht vooral paling voort.
De kuil werd meestal door de visserman zelf gebreid, met een opzet van zo’n 1.060 mazen voor grote vaartuigen en 960 mazen voor de kleinere vaartuigen zoals de pluut. Maar er waren ook mensen die zich aandienden als kuilenbreiers, bijvoorbeeld loggervissers die ’s winters thuis waren. Met het breien van zo’n kuil werd ongeveer zestig gulden verdiend!


Opname eind negentiende eeuw van vissersscheepjes met de dwarskuil drogend in de mast, liggend op de rede en afgemeerd aan ‘de brug’ in Harderwijk.

dinsdag 2 juli 2013

Visserij met ‘driefnetten’


Onder het vissen met trek- of trekkende netten wordt verstaan het botslepen, haringdrieven, ansjovisdrieven, spierringdrieven en snoekbaarsdrieven. Het snoekbaarsdrieven, dat pas enige jaren na de afsluiting opgang maakte, was het meest verwant aan het haringdrieven van voor 1932. Spieringdrieven was typisch een visserij van zuid- en oostwal. Met de spieringnetten werd alleen gevist in Harderwijk, Elburg en Vollenhove.
De spieringdrijfnetten waren doorgaans zo’n 17 meter lang, de maaswijdte bedroeg drie centimeter en de netten werden met tien of twaalf aan elkaar verbonden, door twee vaartuigen voortbewogen. Soms werd gevist met meer dan twee schepen aan elkaar gekoppeld. Had een schipper bijvoorbeeld geen maat, dan zocht hij aansluiting bij een span. In Harderwijk werd dit een ‘dree-engel’ genoemd.


Op de foto het klaren van de spieringdrijfnetten.