vrijdag 29 maart 2013

Visserijvereniging Vollenhove

In Vollenhove waren twee visserijverenigingen, het grote ‘Vollenhove’ met vooral protestantse leden en het veel kleinere St. Petrus voor het rooms-katholieke volksdeel.
Vollenhove was in 1906 opgericht en als onafhankelijke organisatie aangesloten bij de Vereeniging tot bevordering van de belangen der Zuiderzee-Visscherij. Het ledental bedroeg bij aanvang ongeveer 75 en 50 hiervan waren gerechtigd om deel te nemen aan de verkiezingen voor de Zuiderzeevisserijraad. Omdat St. Petrus vele malen kleiner was dan ‘Vollenhove’, was de Vollenhoofse vertegenwoordiging in de Zuiderzeevisserijraad altijd afkomstig uit de geleden van visserijvereniging Vollenhove.
Visserijvereniging Vollenhove hield zich vanaf 1918, de instelling van de Zuiderzeewet, bezig met het opkomen voor de belangen van de Zuiderzeevissers. Bundeling van krachten was noodzakelijk en leidde in 1919 tot heroprichting van het uit 1901 daterende Centraal Comité inzake afsluiting en drooglegging van de Zuiderzee.
De malaise van na de Eerste Wereldoorlog en de toen dreigende afsluiting van de Zuiderzee leidden ertoe dat leveranciers en nevenbedrijven van de visserij geen krediet meer durfden te geven. Daarom riep het Rijk in 1921 de Crediet-Vereeniging in het leven om door middel van leningen de vissers in staat te stellen noodzakelijke reparaties uit te voeren of materiaal aan te schaffen.
Velen realiseerden zich niet of te weinig dat rente en aflossing betaald moesten worden, en toen in 1922 voor de eerste keer rente en zo mogelijk aflossing betaald diende te worden, kwamen veel vissers in de problemen. Van alle kanten protesteerde men tegen de hoge rente van 6,5 % en ook ‘Vollenhove’ verzocht om verlaging!


Op de foto: Simon Spit, jarenlang secretaris van visserijvereniging Vollenhove, met knecht Hendrik Vis (rechts).

woensdag 27 maart 2013

De haven van Lemmer

De Lemster haven week af van andere havens aan de voormalige Zuiderzee vanwege het intensieve vracht- en beurtvaartverkeer. De ene keer lag de haven vol met beurtvaartschepen, de andere keer voerden vissersschepen de boventoon. Als aanhoudende harde wind uit het zuidwesten de binnenvaart belette om uit te varen, lag het bij de sluis van Lemmer vol met wachtende schippers. “Lagen ze soms tot aan ’t Tjeukemeer toe, een paar honderd soms!“
Er was een relatief grote haven van drie tot vierhonderd meter lang. Maar als het haring- of ansjovistijd was, dan was de haven veel te kort. Dan werd de haring met behulp van een vlet uit de schepen gehaald en was het helemaal een drukte van belang, “dan lagen de visserlui daar ook allemaal in de rondte.”
Bovendien kwamen ook vissers van elders lossen in de haven van Lemmer, bijvoorbeeld Kuindersen en Vollenhovers. “Waren [die] aan het haringslepen en konden die mensen [uit Lemmer] als ze overdag aan de netten lagen, niet eens ’s avonds in d’r eigen haven komen.”


Op de foto: De haven van Lemmer in de jaren dertig van de twintigste eeuw.

maandag 25 maart 2013

Opleving visvangst door sluiting Noordoostpolderdijk

Toen de dijk van de Noordoostpolder gereed was, bleek daar in het voorjaar veel spiering samen te scholen en ontstond een korte, maar intensieve visserij. “Dat was altijd om de Pasen heen, vier weken is de langste teelt geweest. Dan was ’t een lawine van spiering, tot ze ’t kuit kwijt waren en dan was ’t over.”
Sinds 15 maart 1951 werden onder de dijk van de Noordoostpolder door Lemmer vissers tienduizenden kilo’s spiering gevangen. Dit grote aantal leverde problemen op in de afzet van de vis. Wel was het een geluk dat de vissers de gehele vangst vooraf tegen een vaste prijs hadden verkocht aan een combinatie die de vis verhandelde naar eendenfokkers in Ermelo en vismeelfabrieken in Beverwijk en Eindhoven.
Plaats van handeling was de Noordoostpolderdijk vanaf De Lemmer tot de hoek die aanvankelijk bekend stond als ‘de twaalf kilometer’. Na de oorlog werd daar het puin gestort dat overbleef van het bombardement van Rotterdam. Toen heeft het de naam Rotterdamse Hoek gekregen.


Op de foto: de overvloedige spieringvangst van 1951 (foto F.C.D. Popken).

woensdag 20 maart 2013

Van Zuiderzee- naar IJsselmeervisserij

De laatste zeven jaar voor de afsluiting van de Zuiderzee gold voor de gehele Zuiderzeevisserij een jaaropbrengst van fl. 3.109.891,-. In een vergelijkbare periode van zeven jaar na de afsluiting bedroeg de jaaropbrengst van de IJsselmeervisserij niet meer dan fl. 1.338.585,-
De Lemmer vissers verloren een belangrijk visgebied door de droogmaking van Noordoostpolder en vooral de wintervisserij, met sleep- en staande netten op snoekbaars, stelde jaar op jaar teleur en wel zodanig dat de vissers een beroep moesten doen op de bijstand met name in de jaren vijftig. Verscheidene vissers moesten toen bij de Rijks Dienst Uitvoering Werken (D.U.W.) gaan werken wat voornamelijk het ontginnen van gronden betekende.
De aaneenrijging van slechte jaren liet de vloot niet ongemoeid; verscheidene schepen werden verkocht en knechten gingen van boord. Maar de uitkomsten van het palingvissen met de motorkuil werden in 1958 en 1959 ‘best’ genoemd. De zeilvisserij bleef daar ver bij achter en was om de noord dan ook al vrijwel uitgestorven.


Op de foto: een groot deel van de vloot in Lemmer schakelde na 1932 bij de palingvisserij over op de dwarskuil. Dit vistuig vond voorheen nauwelijks gebruikers in De Lemmer.

maandag 18 maart 2013

Van de turfwinnerij naar de Zuiderzeevisserij

Rond 1800 stelde de Zuiderzeevisserij in De Lemmer weinig voor. Er was wat fuikenvisserij op paling, bestemd voor de export naar Engeland, maar daar bleef het ook bij. Pas aan het einde van de negentiende eeuw zette zich een sterke uitbreiding van de Zuiderzeevisserij in. Dit kwam vooral omdat de turfwinnerij in Follega, Echten en Oosterzee verloren ging. In de ontveende gebieden ontstonden waterplassen die aan rietsnijders en binnenvissers werk gaven. Meestal ging het om een combinatie van werkzaamheden, ’s winters rietsnijden en ’s zomers vissen. Na 1880 was er in het gebied rond De Lemmer hoge werkloosheid doordat steenkool en petroleum het wonnen van de turf en doordat melkveehouders concurrentie kregen van margarinefabrikanten en buitenlandse boterproducenten.
Een uitweg werd gezocht in de visserij. Velen trokken naar het buitenwater, de Zuiderzee. In 1850 telde De Lemmer 10 vissers, in 1882 24 en in 1905 waren er al 93 vaartuigen met nog meer vissers. In 1883 werden machinaal gebreide netten in gebruik genomen voor de haring- en ansjovisvisserij. Dit gaf ook mensen zonder schuit de gelegenheid om op kleinschalige wijze, dicht bij de wal te vissen. De helft van de bevolking raakte zo direct of indirect bij de Zuiderzeevisserij betrokken. Toch zou ook de Zuiderzeevisserij vanaf 1905 een neergang kennen en waren de inkomsten voor de vissers bedroevend laag.


Op de foto zien we de drukte in de haven. De ansjovisvisserij gaf aan veel handen werk.

vrijdag 15 maart 2013

Vissen met de zegen

De familie Poepjes stamt uit de omgeving van het Tjeukemeer, ten noordoosten van De Lemmer. Van oorsprong waren het binnenvissers, rond 1900 gingen ze zich op de Zuiderzee richten. Siebe Poepjes, geboren in 1908 en zoon van Lykele Poepjes, was de derde zoon in een gezin met zeven kinderen. Siebe viste altijd samen met zijn broers. Ze deden aan bothoeken, fuikenvisserij op aal en paling en haringvisserij. Belangrijk voor de broers was het vissen met de haringzegen. Geruime tijd waren ze de enige vissers in De Lemmer die hier gebruik van maakten. Bekend met het zegen vanuit de binnenvisserij, hadden ze het vistuig aangepast voor gebruik op de Zuiderzee.
Van de visserij op het IJsselmeer hadden ze geen hoge verwachtingen. “Dood water wordt dat, zeien we almaar.” Ze hoopten na de afsluiting van 1932 aan de buitenkant van de Afsluitdijk door te kunnen gaan met de haring- en ansjovisvisserij. Maar tot hun verrassing ging het in het IJsselmeer heel goed met de paling en de snoekbaars. Dat de palingvisserij op het IJsselmeer na verloop van tijd zo winstgevend zou worden had niemand gedacht. Omdat de bedrijfsactiviteiten werden verlegd, verhuisden de familieleden Poepjes vanaf 1934 allemaal geleidelijk naar Makkum.
Omdat de Waddenzee voor de oorspronkelijke Zuiderzeeharing geen paaimogelijkheden bood, stierf dit visje na verloop van tijd uit. De vissers bleven voor een deel van de verdiensten dus aangewezen op de paling en snoekbaars van het IJsselmeer!


Op de foto Siebe Poepjes.

woensdag 13 maart 2013

De op- en neergang van de Vollenhover vloot

Buiten het verplichte registratieteken en –nummer droeg geen enkel vissersvaartuig in Vollenhove een naam. De schuiten of bonsjes vertoonden een uniformiteit qua tonnage (altijd 16) en viswant. Steeds ging het om haringnetten, spieringnetten, botnetten en dwarskuil. Alleen het ansjoviswant vertoonde variaties. En zijden botnetten vond je alleen bij bolletjes en punters en een paar punters visten met (paling-)fuiken.
In 1886 bestond de Vollenhover vloot uit 107 schepen, in 1907 waren er 179 vaartuigen geregistreerd, 64 boten gebruikt voor het ansjovisvissen, dertien punters, twee bolletjes en 108 bonsjes (visschuiten). Aan de hand van het archief van de Rijksdienst ter Uitvoering van de Zuiderzeesteunwet weten we dat er in 1937, dus na de afsluiting van de Zuiderzee, nog maar 54 vaartuigen over waren. Toen begon de visserij op snoekbaars vruchten af te werpen!


Op de foto uitzeilende schuiten en op de voorgrond de VN 29.

maandag 11 maart 2013

Vis, vis en nog eens vis, een eentonig menu

Wat nodig was aan eten en drinken als je voor langere tijd van huis ging, werd in de ‘skutemaande’ aan boord gebracht. De mand werd ’s zaterdags mee naar huis genomen en zondagsavonds ging hij weer mee aan boord; ‘moeder’ had er inkopen voor gedaan. Soms zat er wat extra’s in, een pondje bruine suiker bijvoorbeeld, wat je anders niet had.
Wat ging er zoal in de mand? Een half roggebrood, rijst, spek of vet en een beetje groente. Witbrood bleef maar twee dagen goed, het roggebrood kon je veel langer bewaren, onder de kooi, daar waar het wat koeler was. Het brood was halverwege de week meestal op en daarna werd er rijst in water en vet gekookt. Het middagmaal bestond uit vis met aardappelen, boter en mosterd. Soms aten de mannen ook bonensoep: bruine bonen, een beetje rijst en een rookworst. De andere dagen van de week was het allemaal vis, ’s morgens met brood, ’s middags met aardappelen en ’s avonds weer met brood. Het was hooguit de vangst die wat afwisseling kon brengen in het menu: bot, snoekbaars, baars of blei. Haring werd gebakken of gerookt, met peper en zout. Dat roken werd aan boord gedaan, door boven de schoorsteen een ton op de plecht te zetten en de vuurduvel op te stoken.


Op de foto een maaltijd aan boord van de VN 110, Simon Spit met knecht Kees Klappe (ook wel Keesje de Fluiter).

donderdag 7 maart 2013

De Vollenhover bonsen en bolletjes

Halverwege de negentiende eeuw bestond de Vollenhover vloot grotendeels uit schuiten (kleiner dan die uit latere tijd). Dit scheepstype werd ook wel bons genoemd. Ze werden gebouwd op twee werven in Blokzijl en na 1869 ook in Vollenhove, Kampen en Hassel.
De Vollenhover Jan Kroese deed onderzoek naar de meest gewenste diepgang van de vaartuigen. De eerste ‘visaak’, zoals Kroese het zelf noemde, werd in 1902 geproduceerd. Het was een zeewaardig scheepje met een vaste plecht en onderkomen. De schuiten gingen de hele week weg, maar de walvisserij werd gedaan met pluten, punters, dat visaakje en met bolletjes.
Een bolletje is een algemeen gebruikte benaming voor een klein vaartuig en dat leidde ertoe dat Kroese’s visaak al snel bekend werd, op z’n Vollenhoofs, als bollegien. Het nieuwe type bleek te voldoen, want er verschenen geleidelijk meer bolletjes in de vloot. Doordat ze echter volkomen toegesneden waren op de plaatselijke omstandigheden, zag je ze bijna niet buiten Vollenhove.


Op de foto: De werf van Kroese in vol bedrijf.

woensdag 6 maart 2013

'Daor kriegst van in de rugge'

De hoekwantvisserij op paling en bot had in Vollenhove weinig te betekenen. Sommige vissers visten maar twee, drie weken per jaar met hoekwant. Het gebied zou daar niet geschikt voor zijn. “Ze beten niet” volgens de geïnterviewden.
Na de afsluiting van de Zuiderzee in 1932 deed het aalhoeken meer opgang, onder meer omdat de Rijksdienst ter Uitvoering van de Zuiderzeesteunwet en de Visserij-Inspectie daar veel propaganda voor maakten. Soms kon geen spiering worden gevangen om als aas te dienen en moest het azen met wormen gebeuren. “Ja, we hebben ’t hier ook ’n veertien dagen gedaan, maar dat is rot werk. Moet je ’s nachts met ’n lantaren die dingen zoeken. Och jongen, daor kriegst van in de rugge!”.


Op de foto een hoekwantvisser bezig met de beug.