donderdag 21 februari 2013

De afzet van grote en kleine bot

De samenstelling van een vangst van eenzelfde vissoort verschilt, afhankelijk van het vistuig dat wordt gebruikt. Debet hieraan zijn milieuvariaties in visgebied (waaraan vangsttechnieken zijn gekoppeld), maar ook de hoedanigheden van het vistuig. Met zijdenetten bijvoorbeeld werd kleine bot gevangen van zo’n tachtig gram per stuk. Sleepnetten daarentegen leverden bot op van wel 250 gram per stuk!

Voor aankoop van bot bestond bij de grote handelaren in Vollenhove weinig belangstelling. De hele afzet kwam terecht bij kleine visventers die te fiets, paard en wagen of te voet het achterland in trokken en naar Meppel, Steenwijk en Zwolle gingen. Sommigen gingen ook nog Friesland in en als er zoveel vis werd aangeleverd dat de regionale markt verzadigd raakte, dan werd per boot uitgeweken naar de afslag in Kampen. Het liefst voeren de vissers dan via het Ganzendiep omdat dat vele malen sneller ging dan via de Ketel.
In Kampen ging de vis dan van de hand, maar in de jaren dertig van de vorige eeuw was er grote armoede. Vis was er nog wel, maar de mensen hadden geen geld om ze te kopen. In Kampen maakten de vissers dan 5 cent per pond.


Op de foto: Vollenhover zijdenetters aan de afslag

maandag 18 februari 2013

Palingvisserij met fuikjes, de ongehuwde ooms van Luite


In Vollenhove werd op kleine schaal gedaan aan palingvisserij met fuikjes. Slechts een paar puntervissers hadden enkele fuiken staan langs de wal en meestal combineerden zij de fuiken ook nog met andere vistuigen (in de volksmond ‘totebellen’, dobberen, ‘bleien’ en hoekwant).
Luite Croes bijvoorbeeld had twee ongehuwde ooms die met een bol en een punter visten en niks anders deden dan fuikenvissen bij de wal. Ze woonden met hun oude vader, die 96 was in één huis. Naar zeggen van Luite dronken de mannen nogal wat en moesten ze door hun vader, de één was 68 en de ander 70, uit het café gehaald worden. “Snotneuzen, noar huus toe!” zou grootvader hebben geroepen. En ze gingen. Toen ze stierven in 1939 kregen de 36 neven en nichten elk zo’n 73 gulden, hetgeen voor die tijd nog een heel bedrag was.


Op de foto: Van een palingfuik wordt één van de hoepels opnieuw vastgezet.

vrijdag 15 februari 2013

Botvisserij in Vollenhove

Botvisserij vond in de Zuiderzee onder meer plaats langs de oostkust, in het gebied van de Ketel (monding Overijsselse IJssel) tot de Steile Bank. De zogenaamde ‘zijdenetters’ kenden dit gebied als hun broekzak. Ieder plekje was benoemd en de vissers kenden de specifieke eigenaardigheden van het viswater. De één viste het liefste hier en de ander daar, afhankelijk bijvoorbeeld van het gebruikte vaartuig.
Eén oud-visser verwoordt het als volgt: “Dan had je ook altijd nog dat die bot om de een of andere reden ergens graag was …. Zo visten we daar veel met de molen – vroeger stond hier in Vollenhove een molen – aan de Blokzijler haven. Dat was altijd een goeie plek waar je je netten kaarsrecht kon schieten. Net zoals an ’t Kamperzand, daar heb je de Kamper torens op mekaar.”


Op de foto: De voormalige molen in Vollenhove die een belangrijk landmerk vormde.

donderdag 14 februari 2013

Vishandel en vis venten via boot, tram of spoor

Niet alleen Zuiderzeevissers, maar ook zij die werkzaam waren in de nevenbedrijven van de visserij voelden de gevolgen van de afsluiting van de Zuiderzee. De ontwikkeling van de vishandel in Vollenhove was in het midden van de 19e eeuw begonnen. Daarvoor brachten de Vollenhover vissers hun vangsten vooral naar de markt van Genemuiden of verkochten hun waar op zee.
Voor de vishandel en visventers waren goede verbindingen met het achterland van groot belang. Spoorwegen en geregelde stoombootdiensten speelden hierbij een belangrijke rol. Jammer was dat de haven van Vollenhove totaal ongeschikt was voor het ontvangen van stoomboten. En Vollenhove had ook geen goede verbinding met het achterland, terwijl Blokzijl en Zwartsluis dat wel hadden. Om deze reden werd in 1863 aan de minister van Binnenlandse Zaken gevraagd om de nieuw aan te leggen spoorlijn Zwolle-Meppel via Vollenhove te laten lopen. En ook ontstonden eind negentiende eeuw plannen om een stoomtram Zwolle- Vollenhove- Blokzijl op te richten. Baron Sloet van Marxveld was hiervan een groot voorstander en stelde in een brochure dat de twee grootste vishandelaren van Vollenhove op dat moment bijna 230.000 kilogram vis per jaar uit Vollenhove verhandelden naar plaatsen buiten Vollenhove. De helft daarvan vond zijn weg via stoomboot vanaf Zwartsluis en Blokzijl. De rest werd per spoor verzonden, onder meer naar Antwerpen, Brussel en Parijs. Het zou echter nog tot 1914 duren voordat het eerste trammetje Vollenhove binnenreed en de handel vanuit die plaats makkelijker werd.


Op de foto: Visch- en palingrokerij H. Jongman aan de Oude Haven in Vollenhove. Op de voorgrond de bol VN 2 met botnetten drogend in de mast.

maandag 11 februari 2013

Gevolgen afsluiting Zuiderzee 1932

Het dichten van de Afsluitdijk had een grote verandering tot gevolg in het visserijbedrijf. Tot op dat moment volgden de teelten elkaar seizoensgebonden op. Van februari tot en met april werd de haringvisserij uitgeoefend, gevolgd door die van de ansjovis tot begin juli. Vervolgens ging je op paling vissen of op bot. De garnalenvisserij besloeg september tot en met november en in de winter viste je op spiering tot de paairijpe haring weer binnentrok.
De eerste jaren na de afsluiting leek de zee wel dood, zo weinig was er te vangen. Sommigen probeerden in de Waddenzee te vissen of stapten over op de palingdwarskuil en spieringvisserij in het IJsselmeer. Door de op korte termijn volgende inpoldering van de Noordoostpolder hadden de ambtenaren van de Rijksdienst begin jaren dertig in Vollenhove het meeste succes om visserszoons van boord te houden. Zij schoolden zich om tot ambachtsman of onderwijzer. Omdat er in die tijd ook voor onderwijzers geen werk was, kwamen de jonge visserszonen in allerlei functies terecht.

Op de foto afgedankte en gezonken vaartuigen in de Binnenhaven van Vollenhove. In geen enkele plaats langs de Zuiderzee tekenden de rampzalige gevolgen van de afsluiting zich zo duidelijk af als in Vollenhove.

vrijdag 8 februari 2013

Vollenhove huilt

Het jaar 1918 markeerde op twee manieren een belangrijk keerpunt in de Zuiderzeevisserij. Het einde van de Eerste Wereldoorlog bracht door de capitulatie van Duitsland en het tekenen van de vrede een einde aan de uitstekende oorlogsbesommingen. De export naar het failliete Duitsland kwam vrijwel stil te liggen en de totaalopbrengst van de Zuiderzeevisserij zakte van bijna 8 miljoen naar ruim 2 miljoen, terwijl de materiaalkosten amper zakten.
De afkondiging op 14 juli 1918 van de Zuiderzeewet was echter vele malen ingrijpender. Aanvankelijk bleven de vissers na deze afkondiging tamelijk sceptisch staan tegenover het slagen van de regeringsplannen. Vissers verlieten het bedrijf in 1920 en jaren daarna vooral tengevolge van de slechte verdiensten en de economische crisis. Het vertrek van deze beroepskrachten had verstrekkende gevolgen, want ook nevenbedrijven van de visserij ondervonden de weerslag van een verminderde werkgelegenheid.
De daadwerkelijke afsluiting van de Zuiderzee, de dichting van de Vlieter, het laatste gat in de Afsluitdijk, deed de laatste hoop op betere tijden verdampen.

Op de foto de Vollenhover vloot in rouw om de afsluiting van de Zuiderzee, met half gehesen vlaggen, 28 mei 1932.

woensdag 6 februari 2013

Slechts 800 gulden per jaar per schip

De periode 1900-1910 was een absoluut dieptepunt in de geschiedenis van de Zuiderzeevisserij. De gemiddelde besomming van een schip in Vollenhove kon per jaar niet hoger dan 800 gulden worden gesteld. Als men nagaat dat hiervan knechten en het onderhoud van het vaartuig moesten worden betaald, tuigage en netten, voordat de visser er zelf iets aan overhield, dan is het een raadsel hoe deze visserij stand hield. Beknibbelen op onderhoud en op de pof leven bij middenstanders was de enige manier om te overleven. De totale vloot bestond uit ongeveer 110 vaartuigen bevaren door 228 man (ongeveer 35% van de gemeenschap van Vollenhove die 1700 zielen telde). Direct of indirect afhankelijk van de visserij was zo’n 85%.
De neiging bestond om over te stappen op goedkopere productiemiddelen en over te stappen van staand op gaand want. Staande netten waren immers duurder dan sleepnetten. Ook de opkomst van de Vollenhover bol, kleiner en goedkoper dan een schuit, was een teken in deze richting. Het aantal grote vaartuigen, schuiten en botters nam af en het vlootje punters en bollen nam fors toe.

Op de foto De Vollenhover bol.

maandag 4 februari 2013

Mannen die breien en aanpakken

Vader Croes beoefende tal van visserijen en bezat veel soorten viswant. Wat niet direct werd gebruikt, lag en hing opgebost op zolder. In de wintermaanden werd het viswant vernieuwd, nagekeken en gerepareerd. "Wij waren veel drukker ’s winters dan in de zomer, dan zaten we met z’n allen te breien. Eerst die haringnetten klaar maken, nieuw instellen. Ansjovisnetten ’t zelfde, botnetten. Van vader moesten we ’s morgens al beginnen en niet eerder d’r af of dat strenkien moest af wezen."
Na het overlijden van zijn vader, hielp de familie het bedrijf gaande te houden. "Dat is zo mooi in Vollenhove. ’n Broer van mien moeder had zes grote jongens, dus mien broer Derk die ging over naar mien oom en wij kregen d’r één van 22. Die ging met mien oudste broer van 15 … naar zee. Ik ging als derdemannetje [mee]. …het was een hard leven hoor!"

Op de foto zien we een volwassen Luite Croes en knecht Klaas Vis. Ze halen de dwarskuil in en er is zo weinig wind dat ze de bezaan bij hebben laten staan. De foto is omstreeks 1937 gemaakt en laat zien dat de lading achterin een bons doorgaans dwarsscheeps lag, in het midden steunend op een balk.

vrijdag 1 februari 2013

Van de wal op de bun

Luite Croes (1912-1987) groeide op in een gezin met twaalf kinderen, waarvan vier jongens. Vader Hendrik overleed in 1922 toen ten gevolge van een lelijke val in zijn schuit, de VN 24. Hij had ter viering van een geweldige vangst wat te veel borreltjes gedronken en toen is hij van de wal aan boord gevallen, op de bun. Daarna liep hij moeilijk en uiteindelijk is hij eraan overleden.
Luite was blij dat hij als tienjarige al mee naar zee moest want hij had astma en op zee had hij geen last van deze kwaal. Naar eigen zeggen groeide hij door zijn eetlust over de astma heen "Overeten hè, ik at gewoon bij ’t brood ’n stuk of tien, twaalf haringen op." Maar eigenlijk was hij toen nog te jong om al voltijds naar zee te mogen. ’s Winters ging hij naar school en kreeg zo drie jaar lagere school. Zijn moeder kreeg nog twee proces-verbalen van vijf gulden elk omdat ze hem te vroeg van school af had gehaald.

Op de foto De VN 24.