dinsdag 31 december 2013

Let op je centen in Amsterdam

Willem Toering kocht in 1899 een botter, de LE 62, van de weduwe van een zekere Hein Zijl. Die botter kostte toen ongeveer 1100-1200 gulden. Hij ging met de nachtboot over naar Amsterdam en zo naar Bunschoten. Tja, dan moest je door Amsterdam en daar woonden veel misdadigers. Maar daar had Willems vrouw het volgende op gevonden. Op zijn hemd naaide zij een zakje, daar zat het geld in. Het klepje werd dichtgenaaid, dus dat moest hij stuk snijden om bij het geld te komen.
Wybrand Scheffer voer in Bunschoten op die botter en verhuisde met zijn gezin mee naar de Lemmer. Scheffer werd zo Willems eerste knecht.

De LE 62 in de Binnenhaven van de Lemmer.

vrijdag 27 december 2013

Schijtbleik voor het aalwant

Op de Zuiderzee gebruikten ze voor het aalwant spiering, bliek, garnaal of dikkop als aas. Bliek werd het meest gewaardeerd, want daar ving je de dikste aal mee. Bliek, of bleik op z’n Volendams, is jonge haring die vóór de ansjovistijd maar kort te vangen is. Vlak voor de ansjovistijd kwam de geep en die vrat alle bliek op; dan had je een “lege zee”. Pas na de ansjovistijd kwam er weer bliek, maar die groeide heel snel en was maar korte tijd geschikt om mee te azen. Na een maand waren ze al te grof en noemden ze het “schijtbleik”.

Het spleten (ontwarren van het verviste hoekwant en het op spleten zetten van de haken: red.) van het aalwant

vrijdag 20 december 2013

De Volendamse Jan Kes

Jan Kes was één van de figuren die door hun bijzondere gedrag en uitspraken een aparte plaats in de dorpsgemeenschap innam. Hij had een tijd op de grote vaart gevaren en daar een soort steenkolenengels aan overgehouden. Door zijn kennis van deze vreemde taal en zijn grote vrijheid van optreden maakte hij snel contact met buitenlanders; waarschijnlijk was hij ook de meest gefotografeerde Volendammer! Verder was hij bijzonder geïnteresseerd in gedichten en rijmpjes, waaronder ook die in botters voorkwamen (zie eerdere post). Hij wist daar voor de vuist weg veel van te reciteren.

Jan Kes aan boord van zijn VD 46. Getuige de lier achter op de trog, dateert deze opname van na de overschakeling op de dwarskuilvisserij.

dinsdag 17 december 2013

Het slepen aan banden

Als je denkt dat een visqoutum iets van deze tijd is, kom je bedrogen uit. Al in 1951 werd het vissen met sleepnetten op snoekbaars aan banden gelegd. Er moest namelijk iets gedaan worden aan de lage stand van de snoekbaars. Eerst zou de nachtvisserij verboden worden; later gingen er stemmen op om het slepen helemaal te verbieden. Maar daar was Lemmer fel tegen. Ten eerste omdat slepen een goed alternatief vormde op momenten dat slecht weer het vissen met staande netten verhinderde. Ten twee zou de vis in december vrijwel niet zwemmen. Uiteindelijk werd het slepen verboden tussen 13 november en 1 januari, ingaande 1959.

Over de schade van het slepen toegebracht aan de snoekbaarsstand liepen de meningen uiteen. Hier de LE 18 van Klaas Poepjes in de haven van Makkum met sleepnetten in de mast. Ca. 1939.

donderdag 12 december 2013

Het doek valt

Voor veel Elburgse vissers was de geleidelijke realisatie van de polder een reden om hun bedrijf te beëindigen. Vanaf 1954 kromp de vloot snel. Enkele botters bleven vanaf Harderwijk nog enige tijd aan de kuilvisserij deelnemen, terwijl de kottertjes door de week nog in Urk en Enkhuizen markten.
In 1963 bestond de gehele vloot nog uit twee botters, een aak, een punter en zeven kottertjes.
Door het geringe aantal vissers dat nog lid was, viel in de jaren 60 ook het doek voor Visserijvereniging “Ons Belang”.

De ‘kop van ‘t ende’ blijft als een soort monument achter in de droogvallende polder en een ooit afgedankt vissersschip wordt weer zichtbaar.

dinsdag 10 december 2013

De dijk gooit roet in het eten.

In 1947, een topjaar, haalde de Elburgse afslag nog meer dan één miljoen gulden omzet. Elburgers staken veel van het toen verdiende geld in omvangrijke vernieuwingen aan hun schip, aanschaf van een betere motor of schakelden over naar de motorvisserij met ijzeren kottertjes.
Maar begin jaren 50 kwam de ommekeer… De aanleg van Oostelijk Flevoland, waardoor Elburg van open water werd afgesloten, werd in die jaren aangepakt. In 1955 telde de besomming nog maar 1/3 van die van 1947-1948. Op 10 juli 1956 was de dijk klaar.

1956. Met moeite vinden de laatste vissers van Elburg hun weg naar de thuishaven. De nieuwe dijk is dwars door de voormalige havenpier gelegd.

donderdag 5 december 2013

Netten, netten en nog eens netten

Gereed leggen van de netten voor het schieten vereiste nogal wat voorbereiding. De netten lagen op de achterlaningen (laning=vloer, red.) met het kurksim (=lijn ter versteviging langs de bovenrand van het visnet met kurken, red.) naar het voorschip gekeerd en hadden namen als: “‘t Schuutnet, ’t tweede en darde net, ’t tweede bochtnet en ’t bochtnet”. Aan de onderkant zat de ondersim met lood verzwaard (=loodsim, red.).
De betekenis van scheepstermen of vissersjargon kunt u zelf achterhalen op o.a deze website: www.debinnenvaart.nl.

Op de foto zien we Dirk Westerink bij de snoekbaarsdrijfnetten in zijn EB49. Duidelijk zien we hoe de drijfnetten in de schuit schietklaar werden gelegd. De bovensimmen (betekenis zie boven) met grote kurken zijn boven de hoosgoot opgeschoten, de ondersimmen, met gewichten, over het boord.

dinsdag 3 december 2013

Ansjovis bij de vuurtoren


Vissers maakten voor de navigatie vaak gebruik van landmerken. De vuurtoren van de Ven was zo’n landmerk. Op die plek werd veel ansjovis gevangen. Aan de ligging van De Barg, een grote boerderij die meer landinwaarts stond, ten opzichte van de vuurtoren konden de vissers zien hoe diep het water was.
Sommige geulen, bakens of landmerken kregen illustere namen zoals: Lutjebroek aan de Vuurtoren, ’T Plaatje, Buuk van ’t Zand, Steert, ’t Broek aan de Pijp of de Toren aan Doofpot.

Foto: De vuurtoren van de Ven met seinpaal.

donderdag 28 november 2013

Netten doppen


Om de vis uit de netten te kunnen halen, te doppen, maakte men een soort stellingen, waarop de netten over een horizontale boom getrokken werden. Het te bewerken gedeelte hing dan op de juiste hoogte om, tussen wijsvinger en nagel van de duim, het lijfje van de vis achter de kop af te knijpen. Kop en ingewanden bleven dan achter. Die vielen er wel uit bij het opnieuw aanleggen of het schieten. Dan snakten ze wel eens naar adem hoor, als al die koppen om hun oren vlogen!
Voor het doppen waren altijd veel mensen nodig. Vooral bij ruime aanvoer moesten kinderen, vrouwen en losse werkkrachten meehelpen.

Foto: Doppen van de netten aan de haven in Enkhuizen.

dinsdag 26 november 2013

Het eelbootje van Aaldert


In 1913 liep op de Enkhuizer N.V. Werf Vooruit de aak, de EH9, van Aaldert Van Weelde van stapel als een van de weinige schepen die nog bestemd waren voor de Zuiderzeevisserij. Deze Aaldert had een groot gezin met zeven of acht kinderen. Als iemand hem vroeg: “Hoe red je dat toch?” Dan zei Aaldert: “Och, ik hew een klein knechie”. En daar bedoelde hij zijn bootje mee, niet zo duur in onderhoud als een houten scheepje, dus daar hield hij wel wat aan over.

Op de foto het “eelbootje” -of “aalbootje” voor het vissen op paling (red.)- van Aaldert Van Weelde, de EH9.

woensdag 20 november 2013

Visserij met ‘ziënetten’

In de visserij met staande zijden botnetten werd onderscheid gemaakt tussen de kleine en de grote walvisserij. De kleine walvisserij werd veel uitgeoefend door oudere mensen en lieden die op de vloot geen plaats konden vinden. Behalve bejaarde vissers, “die een ‘klein leventje’ op zee verkozen boven het slenteren aan de wal, trok het walvissen ook anderen aan; jonge kerels die “aangetrokken door het gemakkelijke leventje een groot deel van de dag in zalig nietsdoen doorbrengen (wat den ouden van dagen van harte is gegund) en toch van den eenen in den anderen dag kunnen leven”.

Foto: Zijdenetvissers afgemeerd in het zwaaigat.

maandag 18 november 2013

Walvissers

Walvissers visten uitsluitend dicht onder de kust. Hendrik Jan Kok was zo’n walvisser. De ongetrouwde Hendrik Jan was tevens kostwinner voor zijn oude vader en zijn gebrekkige zuster. In verband met de op handen zijnde afsluiting waren veel jonge krachten van beroep veranderd. Hierdoor kon Hendrik Jan geen beginnende vissersjongen vinden en werd hij soms gedwongen enige tijd voor de wal te blijven liggen. Een keer probeerde hij het met een boerenjongen, maar die bleek zeer onbekwaam voor het vak. In 1949 leverde hij zijn visserijvergunning in “daar ik geen opvolgers heb en mijn scheepje zeer zuinig werdt’, zo schreef hij.

Foto: Walvissertjes bleven vaak voor in de haven liggen om de vis in leven te houden: een neergelaten zwaard hield ze op afstand tussen de stenen. Op de voorgrond twee haringschuiten.

vrijdag 15 november 2013

Garnalenpellen

Garnalenpellen betekende voor veel Harderwijkse gezinnen een welkome aanvulling op het inkomen. Rond 1905 waren al heel wat personen (inlcusief kinderen) bij het pellen betrokken. Per pond garnalen werd voor het pellen 8-10 cent betaald. In drukke tijden werd soms f 1000,- aan loon uitbetaald. Ook de wat beter gestelde gezinnen deden mee aan het pellen; dit om te voorkomen dat ze als lui werden bestempeld.
In een rapport uit 1911, opgemaakt in opdracht van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel, wordt bezwaar gemaakt tegen de kinderarbeid ‘die de jeugd der slachtoffers berooft van spel en vrijheid, van buitenlucht en voldoende nachtrust. In plaats daarvoor treedt gejaagd, geestdodend werken in de benauwde atmosfeer der te kleine met vischlucht bezwangerde woonvertrekken’…

Foto: Garnalenpelsters

woensdag 13 november 2013

Harmen Petersen, schrijver en verteller

De Harderwijkse Harmen Petersen heeft in diverse publicaties willen doorgeven “wat zo in het leven van alledag ervaren werd door de vissers, de vrouwen en gezinnen”. In zijn boek ‘West Over’, waarmee hij landelijke bekendheid kreeg, beschouwt hij het verleden met afstand. Hij werkt soms met gefingeerde namen en beschrijft algemene menselijke en religieuze gevoelens van zijn personages. Ook besteedt hij ruime aandacht aan het walgebeuren, met name aan hen die achterbleven als de vloot naar zee was. “West Over’ werd dan ook opgedragen aan alle vissersvrouwen en moeders die door de eeuwen heen een belangrijke rol speelden in het Harderwijkse vissersleven.

Foto: Het boek "West Over" van Harmen Petersen.

donderdag 7 november 2013

Rijmen en dichten

In o.a. Elburg werden de vooronderdeurtjes vaak opgesierd met een gedichtje. Meestal met een godsdienstig tintje, maar soms werd daar vanaf geweken en kwam er hier en daar zelfs humor om de hoek kijken. Zo droeg het bottertje EB 47 waar Jan Jansen en Jan van Heimen mee visten de volgende tekst:
Mijn schuitje zwalkt op de onstuimige baren
Heere wil mijn Leidsman zijn in stormen en gevaren

Maar Frank Visscher had op zijn kooischot staan: Niet tikken, ik slaap.
Nu wat afgezaagd, maar toentertijd misschien heel origineel:
Wie niet als vriend hier binnenhuppelt
Die wordt er netjes uitgeknuppeld


Foto: Vissers hadden soms slimme oplossingen voor hun kleding. In plaats van laarzen droegen zij vaak beenkappen over hun klompen.

dinsdag 5 november 2013

‘Schiemannen’ oftewel smeren en teren

’s Zaterdags moesten de Marker schippers ‘schiemannen’, oftewel teren en smeren. Voor het teren werd behalve bruine teer ook koolteer gebruikt. Dat was zwarte teer die gewonnen werd uit steenkool. Koolteer werd vooral gebruikt op een overijzerd vaartuig (bekleed met dun, gegalvaniseerd, ijzer).
“Koolteer haalden we bij de gasfabriek, vuuftien centen voor zo’n grote emmer, kojje net dragen. Daar kojje wel tweemaal de botter mee doen.”

Foto: Hendrik en Lammert Wijnbelt koolteren hun EB 19.

vrijdag 1 november 2013

Licht in de duisternis

Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren vissersschepen verplicht bij donker een lantaren te voeren die alleen over de horizon licht uitstraalde; daarmee waren ze voor geallieerde vliegtuigen moeilijker op te merken. Deze lamp schijnt naar voren door twee gleuven, naar achteren door een enkele. Door een speciaal ophangsysteem en een cementen band rond de brander als contragewicht, bleef de lantaren ook op een scheef hangend of slingerend schip steeds in verticale stand.

Foto: Lantaren (verzameling Oudheidkamer Brederwiede)

woensdag 30 oktober 2013

De moderne tijd sluipt binnen

De enige 'moderne' concessie die Jan Kroese deed op zijn werf was het gebruik van een elektrische lier. Na vertrek van zijn personeel bediende zijn dochter Martha de lier.
Uiteindelijk kwam er ook wel elektrisch licht, maar in Martha’s tijd werd er ’s avonds nog gewerkt met petroleumlicht. Hellinggeld bedroeg in de jaren 30 f 6,00 voor een botter, f 5,00 voor een schuit en ca. f 4,00 voor een ‘bolle’. In de loop va de oorlog werden deze bedragen met een kwartje verhoogd.
Na de dood van de oude Kroese op 20 oktober 1943 raakte de werf in verval en de overheid ruimde uiteindelijk in 1956 de restanten op.

Foto: Staatieportret van hellingbaas Jan Kroese en zijn vrouw.

donderdag 24 oktober 2013

Snoekbaars

Snoekbaars kwam over het hele IJsselmeer voor en trok, als het kouder werd, naar dieper water. De vissers volgden ze dan tot buiten Enkhuizen. Verder is de snoekbaars een onberekenbare vis, die vaak samenschoolt en van dag tot dag op een andere plaats verblijft. Zo vingen Koen Jansen en zijn broer in één trek, van de Urker koers op ’t Kamperzand aan, een mooie 940 pond. Terwijl er de volgende dag, op dezelfde koers, maar 3 stuks werden gevangen. Na die teleurstellende tocht voeren ze naar waar nu Roggebotsluis ligt, en daar haalden ze goed 2460 pond naar boven. Daar zaten ze dus!

Aan de stadsmuur simt Jan van Triest onder grote belangstelling een snoekbaarssleepnet.

dinsdag 22 oktober 2013

Vissen “als de brand”

We hadden het al eerder over de Elburgse Koen Jansen. Rond 1935 stapte hij over van de (zelf gebreide) Hollandse kuil naar de vleugelkuil. Die werd, na bestelling , binnen 3 weken geleverd door Van Gend & Loos. Dat nieuwe net viel toch wat tegen: het “viste wel, maar haolde niet uut”. Daarom nam hij de kuil op zaterdag mee naar huis om het opnieuw te repen (reep = touwversterking langs de opening van een kuilnet). “toen hen ik ‘m veule verder uut ‘ereept, wel een drieënhalf, vier vom (1 vaam = 1.80 meter). Nou toen visten ie als de brand!”

Koen Jansen zet de kuil te drogen. Rechts vooraan het visliertje.

donderdag 17 oktober 2013

Paling vissen als extraatje

Vóór het officiële begin van het kuilseizoen konden vissers die (ook) in het bezit waren van een hoekwant onder gunstige omstandigheden al goed paling vangen. De Elburgse Koen Jansen kon zich nog een vroeg voorjaar herinneren, een jaar of wat na de bevrijding. De paling “vrat al goed” en toen het kuilseizoen begon had hij al 6000 gulden bruto aan paling boven water gehaald, te verdelen over het volk van twee botters. Andere vissers konden dat niet uitstaan en riepen: “Die hoekers moeten allemaol maor buten de Barg, drieven met de kont boven water!”.
Maar het volgende jaar was het voorjaar slecht en werd er maar 38 pond paling gevangen in 4-5 weken tijd…

Hoekwantvissen aan boord van de EB 69 (1942-’43). Tijdens het schieten waarschuwt Koen Jansen een collega, die te kort bij komt, door op de kinkhoorn te blazen.

dinsdag 15 oktober 2013

“Laat ze dan maar verrotten”

Spiering konden de vissers in Elburg goed kwijt, maar bij overvloedige vangst was de markt snel verzadigd. Koen Jansen had eens op één dag 3300 pond spiering. De netten zaten barstensvol. Hij is toen naar Harderwijk gevaren om daar zijn vis te verkopen. De eerste 600 pond ging nog weg voor 6 centen, de tweede 400 pond ging al weg voor maar 3 cent. Maar 1 cent vond Koen een beetje te gortig: “Laat ze dan maar verrotten, voor ’n cent gooi ik ze wel in de haven”.
De volgende morgen waren ze bezig met het doppen van de resterende 1000 pond, toen er toch nog een koper langskwam die alles wat hij nog had voor 4 centen kocht. Gelukkig maar.
Spiering doppen (de achtergebleven visjes werd de kop afgeknepen, waarna de resten losjes in het net achterbleven) aan boord van de EB 61, Frank Visscher (ca. 1953).

donderdag 10 oktober 2013

Volle droogstijlen

De netten vergden natuurlijk veel onderhoud. Zowel de zijdenetters als de staande-spieringnetters moesten hun beug (hoekwant) regelmatig drogen. Dat gebeurde op droogstijlen aan de wal. De Visserijvereniging zorgde ervoor dat de gemeente daar ijzeren palen met dwarslatten plaatste. Maar als het erg druk was werkte dat niet. Dan was er niet genoeg ruimte voor al die netten en droogden ze slecht omdat ze teveel over elkaar heen lagen. Sommige vissers gingen de netten dan in ’t land drogen. Ze legden hun netten bij boeren over palen met hekkedraad.

Visventers spoelen hun botvlechten schoon in de haven. Rechtsboven staat een vreemdsoortig bouwsel op de werf. Het is de doorgezaagde helft van een vlet die bij Elburg was aangespoeld. Daan Balk maakte er een pikhok van. In dit hok verwarmde men de pek waarmee de breeuwnaden bestreken werden.

dinsdag 8 oktober 2013

Garens en koffie bij de kruidenier

In Elburg waren een paar kruideniers die ook visserijbenodigdheden als garens, galen (soort netten) en dergelijke verkochten. Spieringnetten werden, naast koffie, thee, suiker en boter, ook verkocht in het winkeltje van Frank Visscher. Frank verkocht daarnaast kaartjes met getaand bruin garen, waar ze de spieringnetten mee konden boeten. Die kaartjes met garen kosten een dubbeltje.
Voor de afsluiting leverde Bart Denekamp het voor netverzwaring benodigde lood. Maar natuurlijk kochten de vissers hun spullen ook wel in Harderwijk, die hadden een grotere vloot en dus meer keus.

Op de foto zien we Wichert ten Have, ‘Sally’, met zijn karretje met petroleum. Rechts heeft Hendrik de Gunst de dobbers uitgehangen in een open, ijzeren praam. Links staan de later afgebroken woninkjes, in de volksmond ‘de huussies van Beia’ genoemd.

donderdag 3 oktober 2013

De gang van zaken in de visafslag

De visafslag had de beschikking over een elektrisch mijntoestel. De visser die aan de beurt was, leegde zijn klaarzak (zakvormig net dat in de bun wordt gehangen en waarin men de vis bewaart) in de weegbak. Men kreeg dan de gelegenheid om de vis te bekijken. Soms roerde de koopman er even in en dan werden ze verkocht. De vangst aal van een visser, ca. 60-70 pond, werd doorgaans in zijn geheel verkocht. De handelaar die kocht had buiten een knecht staan met een fiets. De gekochte vis werd op de fiets gezet en de visser kreeg zijn lege klaarzak weer terug.

Op de foto: Met klaarzakken gevulde paling wachten de visserlui op het opengaan van de visafslag.

dinsdag 1 oktober 2013

Visserijvereniging ‘Ons Belang’

De uitgesproken wens van de Elburgse vissers om een visafslag van de grond te krijgen, vormde de directe aanleiding voor de oprichting van de visserijvereniging ‘Ons Belang’. Op 14 februari 1914 werd de vereniging opgericht met als doel ‘de bevordering van de zedelijke en stoffelijke belangen der leden’. Een van de initiatiefnemers was niet uit visserskringen afkomstig, maar was eigenaar van een manufacturenwinkeltje. Hij was van joodse afkomst en had zeer vooruitstrevende ideeën. Deze Hartog de Lange werd voorzitter en was samen met secretaris Jan Janssen, mandenmaker van beroep, op grond van hun achtergrond, uitstekend in staat de organisatie te leiden. Na verloop van tijd raakten ook de vissers bekend met het verenigingswerk en na 1917 zien we uitsluitend vakmensen in het dagelijks bestuur.

Het bestuur van ‘Ons Belang’ in 1939 n.a.v. het 25-jarig bestaan. Van links naar rechts: Hannes Broekhuizen, Jacob ten Hope, Jacob Westerink (secretaris), Frank Visscher (voorzitter), Steven Hopman en Tiemen Leusink.

donderdag 26 september 2013

Elburg vist achter het net

Van de opbloei van de Zuiderzeevisserij profiteerde Elburg nauwelijks of niet. In 1855 werd de diepte van de haven verbeterd en even werd Elburg genoemd als de “beste haven van de zuidoostelijke kust”. Toch kwamen er niet lang daarna weer klachten over de moeilijke bevaarbaarheid van de haven en werd de staat ervan treurig genoemd. De slechte jaren in de visserij, tussen 1903-1912, kwamen in Elburg extra zwaar aan. Zo zwaar zelfs dat in 1905 ca. 24% van de bemanning onder de bedeling viel.
Na 1912 krabbelde de visserij weer langzaam op, tussen 1914-1918 geholpen door de oorlogstoestand die de prijs van de vis wat opdreef.

Foto: een oude foto van de haven. Op de achtergrond een paar turfschepen, waaruit juist een wagen vol gelost is.

dinsdag 24 september 2013

Na de visserij

Van 1930-1940 viste Koen Jansen met Johannes van Ommen als knecht en van 1950 tot het einde van de visserij met zijn zoon en enig kind Jan (geb. 1932). In 1956 werd, zoals zoveel Elburgers deden, met de visserij gestopt. Na die tijd voer Koen een jaar of 5 op een rondvaartboot en rond 1970 werd hij gevraagd om rondleider en beheerder te worden van het in de Vischpoort gevestigde Visserijmuseum. Gedurende vele jaren heeft hij met zijn levendige uitleg van de visserij en het leven van de vissers, waar hij zelf zolang bij betrokken was, talloze mensen een beter begrip hiervan bijgebracht.

Foto: Terwijl zoontje Jan toekijkt, halen Koen Jansen en zijn knecht een klaarzak vol paling omhoog uit de bun.

donderdag 19 september 2013

“Ie gaat nooit scheef!”

Koen Jansen kocht op 17 juni 1931 voor f 800,- zijn laatste botter. Er kwamen twee span goede zeilen bij en veel bijzeilen. Na een jaar heeft hij de zweerdbolders en wat planken in de boeg vervangen. Met die botter kon je de zee wel te barsten zeilen. Iemand zei eens: “Uit honderd botters kun je hem altijd kennen, ie gaat nooit scheef!”. Koen zou tot het laatst toe, 1956, met deze botter blijven vissen.

Foto: Koen Jansen (links) op de plecht van zijn EB69.

dinsdag 17 september 2013

"Doje" krabben in het net


Voor scharvissen werden dezelfde netten als botvissen gebruikt. Bij het halen van de netten, zaten er altijd krabben in verstrikt. Die sloegen de vissers dan dood op de kant van het boord. Die "doje" krabben lieten ze dan zitten, want het goedje dat eruit kwam trok de scharren aan. Dan hadden ze soms 4-5 grote scharren op zo’n plek in het net. Was er al teveel schar gevangen, dan moesten de vissers de krabresten eruit pellen. Het scharvissen eindigde met de komst van de haring.

Kees Koster. Lange tijd voorzitter van de visserijvereniging, bezig met het klaren van botnetten (1932).

donderdag 12 september 2013

Een klein haventje


Schellinkhout, rechts naast Hoorn gelegen, bezat vroeger een klein haventje dat in de buurt van de kerk lag en waar een stuk of vijf scheepjes lagen. Het haventje was door de gemeente beschoeid en na de ingang kreeg je met een bocht het kommetje. Tijdens een flinke storm gaf het niet erg veel beschutting. Het haventje werd vermoedelijk aangelegd in 1705 en (deels) bekostigd uit vrijwillige bijdragen. In 1873 gaf de gemeente f 1.000,- uit om de haven te verbeteren in per 1 januari 1874 moest iedere visser 10 cent havengeld betalen per week.

In het buitendijkse land bij Scharwoude is de situering van het voormalige haventje nog steeds zichtbaar.

dinsdag 10 september 2013

Het trieste einde van een werf


De werf van Kaat bezat vier bedden en er werden, naast bootjes, ook een klein slag botters gemaakt. De twee gebroeders Kaat waren al op leeftijd. Toen de gemeente aanspraak maakte op de grond waarop de werf stond, ontstond een conflict. De broers konden helaas niet bewijzen dat de grond hun eigendom was. Aanvankelijk kregen ze gelijk, maar ze verloren het in hoger beroep. Het geschil heeft ze waarschijnlijk al hun centen gekost. En nog erger; één van de broers verdronk zichzelf aan ’t vlot.

De werf van gebrs. Kaat aan de Karperkuil in 1925

vrijdag 30 augustus 2013

Van hout naar ijzer

Een houten botter, voor visser Wezelman uit Den Helder, was het eerste schip dat op de werf Stapel en Schild van stapel liep. Cees Stapel, besefte echter al snel dat hout voor de scheepsbouw op zijn retour was. Na dit ene houten schip, zijn er verder uitsluitend ijzeren schepen gebouwd: sleepkranen, klipperschepen en motorjachten.
Het aantal personeelsleden liep op van 8 bij overname van de werf naar 229 (!) in het jubileumjaar 1928. Onder deze 229 personeelsleden waren nog drie man die van de werf van Lastdrager waren meegekomen. Deze mannen zullen waarschijnlijk nog lange tijd reparaties aan (houten) vissersschepen hebben verricht.

Op de foto de houten botter die de werf Stapel en Schild bouwde voor de Helderde visser Wezelman.

woensdag 28 augustus 2013

De doorstart van een werf

De oude werf van Lastdrager, aan de Paktuinen in Enkhuizen, had rond 1900 niet veel meer te doen. Er werden alleen nog vissersvaartuigen gerepareerd. In februari 1903 werd de werf voor f 10,700,- publiekelijk verkocht aan de Enkhuizer Bouwmaatschappij. Deze wilde in eerste instantie woningen bouwen op het terrein. Maar omdat behoud van de werf zou zorgen voor broodnodige werkgelegenheid, pakte de firma Stapel, Schild en Co, van de Enkhuizer Bouwmaatschappij, de zaken voortvarend aan.

Foto: De oude werf van Lastdrager.

maandag 26 augustus 2013

Vreemde vissers in Enkhuizen

Veel vissers uit andere plaatsen langs de Zuiderzee, die met staande netten op haring en ansjovis visten, kwamen naar Enkhuizen toe. Vooral voor Markers en Bunschoters waren de noordelijke wateren te ver om dagelijks heen en weer te zeilen. Hun ligplaats was vooral achter in de haven.
Als de haven vol lag, was dat natuurlijk een drukte van jewelste. Soms was het stadje te klein als door slecht weer of zondagsviering groepjes stoom afblazende vissers- eventueel via het café- de straat op trokken. Zeilde de hele vloot uit, dan was dat een imponerend gezicht.

Op de foto: hoek van de haven bij het station, waar meestal de vreemde vissers lagen gedurende de haring- of ansjovisteelt; op de voorgrond o.a. enige Marker botters.

vrijdag 23 augustus 2013

De eerste motor

De eerste proeven rond 1913 met de motorvlet stuitten nogal op problemen. Bij een groot aantal vangsttechnieken ondervond men vooral last van de installatie. Voordeel was wel dat de vlet hen met blakte (=windstilte) snel thuis kon brengen. Het motoriseren leek dus vooral voordelig voor vissers die veel moesten varen van en naar hun in zee staande vistuigen, zoals b.v. de fuikenvissers.

Ook waren de vissers huiverig om de stampende ééncylindermotoren in hun bestaande houten schepen in te bouwen. Die waren niet berekend op zoveel geweld!
Het duurde voor wat betreft de Zuiderzeevisserij tot eind jaren ’20 voordat de mechanisering weer geleidelijk op gang kwam met de komst van relatief goedkope, tweedehands A-Ford autobenzinemotoren.

Op de foto sleept de motorvlet een botter naar de visserij.

woensdag 21 augustus 2013

Risico van de kuilvisserij

De risico’s van het vissen met de kuil waren normaal gesproken beperkt: de grond waarop men viste was glad en er werd zelden vastgetrokken. Liep de kuil toch vast, dan was dat meestal in een duintje. Duintjes werden gevormd doordat door de werking van het ijs de schotsen over elkaar de grond in schoven.
Na de strenge winter van 1928-’29 zat er zelfs in juni nog een duin op het Enkhuizerzand! Ze hebben toen zelfs de marine erbij gehaald om het kapot te schieten. De Brinio, één van de kanonneerboten van de Zuiderzee, zou het hebben gedaan.

Op de foto heeft de bemanning van de MK134 net de kuil gehaald en schept de spiering eruit.

maandag 19 augustus 2013

Twee jaar te vroeg uitgescheje

Na zijn schooltijd ging de 13 jarige Pieter Springer (geb. 1900) bij zijn vader aan boord van de MK9 werken. In de jaren 1943 of 1944 werd aan boord van deze botter een onderwijsfilmpje gemaakt ‘Vissers van Marken’. Heel wat kinderen moeten dat op de lagere school hebben gezien. De MK9 was gemaakt in Monnickendam en was de gewezen MK63 van Jan Uithuisje; die nam iedere twee, drie jaar een nieuwe. In 1948 stopte Pieter Springer met vissen, twee jaar te vroeg om Zuiderzeesteun te krijgen. “Altijd op de Zuiderzee gevaren en toch geen steun, hoe is’t mogelijk?”

De befaamde Marker decoratieschilder Jan Moenis, bijgenaamd Jan de Dove, schilderde de MK9 op de schooltas van de zoon van Pieter Springer.

woensdag 14 augustus 2013

Eerste Wereldoorlog en Zuiderzeevisserij

We weten onder meer over de effecten van de Eerste Wereldoorlog op de Zuiderzeevisserij omdat er juist uit deze periode een brievenboek bestaat met kopieën van 231 uitgaande brieven, geschreven door de directeur van de gemeentelijke Visafslag van Harderwijk, F. Lieben. De brieven werden geschreven van 17 augustus 1914 tot en met 14 juni 1919. In de meeste gevallen waren de brieven gericht aan het gemeentebestuur.

Bij de afkondiging van de mobilisatie was Lieben aangesteld als tijdelijk directeur omdat directeur F. Fluitsma onder de wapenen ging. De oorlog leidde tot personeelstekorten en was reden van de invoering van bijzondere regelingen zoals maximumprijzen voor verschillende vissoorten. Overheden zochten opkopers in Harderwijk in verband met de voedseldistributie. Deze 'commissiekopers' kochten vis in tegen afgesproken prijzen en zorgden vervolgens voor de verzending van de vis.

Op de foto directeur F. Lieben voor de elektrische mijnklok van de visafslag (1931)

maandag 12 augustus 2013

Een bijzondere vangst

Soms troffen de Zuiderzeevissers in hun netten of op zee sporadisch voorkomende of zelfs zeer uitzonderlijke dieren aan. Met enige regelmaat werd zalm aangetroffen in de netten, een steur kwam al minder voor en de vangst van een beluga kan wel een miraculeuze vondst worden genoemd.
De beluga werd aangetroffen door Daan Wormsbecher op de Hond, een zandplaat tussen Kampen en Elburg. Een strop werd om de staart geslagen en daarna is het 4.20 meter lange beest aan boord gehesen. Eenmaal in thuishaven Harderwijk is de beluga tentoongesteld in de tuin van Huize Westerholt. Entree: tien cent.
Een medewerker van Artis bevestigde dat het hier om een beluga ging die waarschijnlijk verdwaald was toen hij de haring achtervolgde die de Zuiderzee inzwom. De vangst werd aangekocht door Artis en door Wormsbecher zelf met de botter naar Amsterdam gebracht.

Op de foto de door Daan Wormsbecher gevangen beluga.

donderdag 8 augustus 2013

Visserkledij

Na de Tweede Wereldoorlog gingen de meeste vissers gekleed in overalls en droegen zij petten.
Voor de oorlog droegen vissers meestal zogenaamde klepbroeken, een zwarte trui en een zijden petje. Mollevellen broeken vervingen op den duur de broeken gemaakt van pilo.
Mollenvel wordt ook wel ‘Engels leer’ genoemd. Het is een stevige, degelijke katoenen stof die tegenwoordig bijna niet meer gemaakt wordt. Het weefsel wordt namelijk meermaals geschuurd en opgeruwd waardoor het fluweelzacht aanvoelt en aan suède doet denken. Het is echter zo robuust en onverslijtbaar dat het door het leger werd gebruikt voor de veldkleding van soldaten. Pilo broeken zijn broeken die van gekeperd katoen werden gemaakt (te vergelijken met de jeans).

Op de foto de pluut HK 60 in de weer met het hoekwant met de oude visser in de vooroorlogse kledij.

maandag 5 augustus 2013

Wat een diepe vaargeul allemaal teweeg kan brengen!

Harderwijk had vanaf 1899 een havenvoorziening, maar dieper stekende vaartuigen konden deze niet bereiken. Eibert den Herder hield een pleidooi voor het baggeren van een diepere vaargeul die ook grotere schepen aankon. In 1925 werden deze werken aanbesteed: een 1.875 meter lange, 1.90 meter diepe en 40 meter brede vaargeul.
De vaargeul maakte het mogelijk om ook een geregelde stoombootdienst op Amsterdam te onderhouden, om onder meer het toerisme van Harderwijk te bevorderen. De N.V. Holland-Veluwelijn was in hetzelfde jaar een feit. Om de aangeschafte raderboot Concordia IV te kunnen keren moest er ook nog een zwaaikom worden aangelegd. Men zag toekomst in de vracht- en passagiersvaart en er ontstond ook nog een stoombootbedrijf: Stoombootonderneming Burgemeester Kempers.

Op de foto Stoomboten in de nauwe haven van Harderwijk. Op de voorgrond de zwaaikom.

donderdag 1 augustus 2013

Hoekwantvisserij in Harderwijk

De hoekwantvisserij werd in Harderwijk maar weinig beoefend. Meestal werden er kleine vaartuigen bij gebruikt. De familie Fokken bijvoorbeeld, een vader met vijf zonen, voer met een haringschuit: de HK 62. Het hebben van een groot gezin was fijn want dan had je meteen een mooi span mannen voor het schieten, binnenhalen en onderhouden van de netten.

Het hoekwant stond over het algemeen maar kort, meestal een dag, in zee. Was het op een mooie zomerdag windstil dan konden ze de netten uitzetten en inhalen voordat de kuilers, zij die met het kuilwant visten, voorbijkwamen. Met een beetje weerkennis konden ze zeggen: “’t Wordt vandaag blak en als vanmiddag ’t windje komt, dan hebben wij ‘m wel weer in.”

Op de foto het klaren van het hoekwant aan boord van de HK 62.

donderdag 25 juli 2013

Scheepswerf Van Kuikhoven in Harderwijk

Eind negentiende eeuw waren er in Harderwijk twee werven, die van Van Kuikhoven en die van Ten Cate. De werf van Van Kuikhoven werd gekocht door Johan Oost en Neeltje Metz (geboren te Urk). Zij knapten de werf op en richtten haar opnieuw in. In 1903 betrokken zij een nieuw gebouwd woonhuis op de werf.

De werf bouwde en repareerde Noord- en Zuiderzeebotters, pluten en andere kleine vissersvaartuigen. In 1911 werd er een smederij toegevoegd aan de werf. Hier werkte Adriaan Roggeveen die ook paardensmid was. In 1930 gaf vader Johan Oost de werf door aan zijn zoon Lourens, maar hij werkte nog door tot zijn tachtigste. Hij overleed in 1955.

Op de foto de werf van Van Kuikhoven in Harderwijk.

maandag 22 juli 2013

Het kustgebied van Harderwijk

Het waren vooral de zijdenet- en walvissers van Harderwijk die intensief gebruik maakten van het kustgebied van Harderwijk. Zij kenden dit gebied op hun duimpje en gaven hun eigen namen aan de bodemverschillen en ondiepten van de Zuiderzee.

Het Spiek bijvoorbeeld was een langs de Veluwekust op geregelde afstand in zee uitstekende zandbank. En Ermelo werd door Harderwijkers Horloo genoemd. De Bonkes was een strook van ca. 4 meter breedte met stenen, vermoedelijk een oude rijweg, en 't Veengat was veengrond die ca. 1 kilometer westelijk van de haven lag. In het Armenzakje werd nooit wat gevangen, want daar reikte de modder bijna tot aan de wal!

Op de foto het gezicht op Harderwijk ca. 1925 vanaf de noordelijke havendam.

Walvissers, een aparte categorie

Een aparte categorie onder de Zuiderzeevissers waren de zogenaamde walvissertjes. Directeur F. Lieben van de Gemeentelijke Visafslag stelde in 1915 voor om voor deze vissers iets extra's te doen. Het waren kleine vissers die hun waar door hun echtgenote in de stad lieten verkopen. Zij kregen korting op het gebruik van de afslag voor het verkopen van hun vis.

De werkwijze van de visafslag van Harderwijk vond al snel navolging in andere Zuiderzeeplaatsen. Een visser kwam bij de visafslag en gaf bij de directeur aan hoeveel hij wilde verkopen. Desgewenst bracht hij een voorbeeldvisje van zijn waar in en legde dit in een aparte bak zodat een ieder kon zien om welke kwaliteit vis het ging. De verkochte vis moest natuurlijk aan het monster voldoen. De beëdigde weger woog de partij en gaf het verkochte af aan de koper. De laatste gaf tenslotte een bewijs van ontvangst af.

Op de foto een veelsoortigheid aan vaartuigjes, gebruikt door walvissers, liggend aan het havenhoofd van Harderwijk.

donderdag 18 juli 2013

De Visafslag in Harderwijk

In 1912 had de visserij-beroepsvereniging Onze Toekomst bij de gemeente aangedrongen op de oprichting van een gemeentelijke visafslag zoals die ook bestond in Enkhuizen, Volendam, Urk, Marken etc. Spoorwegverkeer naar Harderwijk zou hierdoor toenemen en de vissers zouden betere prijzen kunnen krijgen voor hun vis. De gemeente had oog voor deze voordelen en besloot al in hetzelfde jaar tot de oprichting van de afslag. In 1913 was het zover en ging de afslag van start.

Al snel werd besloten om voor het veilen van de vis een modern elektrisch mijntoestel aan te schaffen. De kosten daarvan - incl. de aanschaf van banken om op te zitten - bedroegen fl. 1.400,- Het toestel werd gekocht bij L. van de Hoorn uit Utrecht en de banken boden zitplaatsen aan 28 personen.

Op de foto het interieur van de visafslag in Harderwijk in 1931 met directeur Lieben voor de mijnklok.

donderdag 4 juli 2013

Vissen met de dwarskuil


Voor de Harderwijkers was de dwarskuil een veel gebruikt vistuig, waarmee zij op paling, garnaal en nest (= niet voor menselijke consumptie geschikte vis) visten. De kuil viste alle drie op, maar afhankelijk van jaargetijde en/of gesteldheid van de beviste grond kon men van het één meer verwachten dan van het ander. De Knar stond bekend om zijn garnalenopbrengst, de weke grond van de Geldersman bracht vooral paling voort.
De kuil werd meestal door de visserman zelf gebreid, met een opzet van zo’n 1.060 mazen voor grote vaartuigen en 960 mazen voor de kleinere vaartuigen zoals de pluut. Maar er waren ook mensen die zich aandienden als kuilenbreiers, bijvoorbeeld loggervissers die ’s winters thuis waren. Met het breien van zo’n kuil werd ongeveer zestig gulden verdiend!


Opname eind negentiende eeuw van vissersscheepjes met de dwarskuil drogend in de mast, liggend op de rede en afgemeerd aan ‘de brug’ in Harderwijk.

dinsdag 2 juli 2013

Visserij met ‘driefnetten’


Onder het vissen met trek- of trekkende netten wordt verstaan het botslepen, haringdrieven, ansjovisdrieven, spierringdrieven en snoekbaarsdrieven. Het snoekbaarsdrieven, dat pas enige jaren na de afsluiting opgang maakte, was het meest verwant aan het haringdrieven van voor 1932. Spieringdrieven was typisch een visserij van zuid- en oostwal. Met de spieringnetten werd alleen gevist in Harderwijk, Elburg en Vollenhove.
De spieringdrijfnetten waren doorgaans zo’n 17 meter lang, de maaswijdte bedroeg drie centimeter en de netten werden met tien of twaalf aan elkaar verbonden, door twee vaartuigen voortbewogen. Soms werd gevist met meer dan twee schepen aan elkaar gekoppeld. Had een schipper bijvoorbeeld geen maat, dan zocht hij aansluiting bij een span. In Harderwijk werd dit een ‘dree-engel’ genoemd.


Op de foto het klaren van de spieringdrijfnetten.

donderdag 27 juni 2013

Werfactiviteiten in Harderwijk


In oude bronnen over de geschiedenis van Harderwijk komen we in 1659 al een eerste vermelding tegen van scheepstimmeractiviteiten. Aan een te stichten werfje werd een plaats aangewezen en een timmerman van buiten Harderwijk kreeg het burgerrecht nadat hij zijn bewijs van meesterschap had getoond. Vanaf 1768 krijgt Jan Hendrik Benedictus toestemming om een helling te stichten en Marten Albersen zet zijn werf in 1770 voort. Over het reilen en zeilen van de werfjes in de negentiende eeuw is weinig bekend, maar aan het einde van deze eeuw zijn er twee: die van Van Kuikhoven en die van Ten Cate.
Rond 1905 nam Johan Oost (geboren in 1874 in Echtenerbrug) het werfje van Ten Cate over. Hij had zijn scholing gevolgd op de werf van Lourens Metz op Urk. Het huwelijk met de dochter van de werfbaas, Neeltje Metz, opende bredere perspectieven. Kort na zijn trouwen nam hij met steun van zijn schoonvader de werf van Van Kuikhoven op Harderwijk over en in 1905 ook het werfje van Ten Cate. Door dit bedrijfje korte tijd nadien te liquideren verwierf hij zich een monopoliepositie. Ongenoegen hierover bij de vissers leidde tot de oprichting van de beroepsvisserijvereniging Onze Toekomst en de stichting van een verenigingswerf waardoor de leden voor een lager tarief konden hellingen.


Op de foto het werfje van Ten Cate